|
|
|
|
| |
|
|
Weeda, E.J.; Roos, G.Th. de. |
Sedum telephium L. subsp. maximum (L.) Krocker. Blijkens het door F. Adema in 1974 voor de Atlas van de Nederlandse flora bewerkte verspreidingskaartje was Sedum telephium maximum sinds 1950 van slechts 2 uurhokken bekend, nl. 27.56 (Platvoet bij Deventer) en 39.28 (Renkum—Wageningen). Vroeger was deze ondersoort gevonden op enige verspreide plaatsen in het oostelijke Rijngedeelte van het Fluviatiele district, westwaarts tot Culemborg en noordwaarts tot Fortmond aan de IJssel. De laatste drie jaar vond ik subsp. maximum op diverse niet van vroeger bekende vindplaatsen in de IJsselstreek en De Liemers, te weten: 1. aan de Kwartiersedijk bij Babberich (40.36.52); 2. aan de spoorlijn Arnhem—Duitsland aan de oostelijke afrit van de IJsselbrug (40.23.35, 45),... |
Tipo: Article / Letter to the editor |
|
Ano: 1979 |
URL: http://www.repository.naturalis.nl/record/527696 |
| |
|
| |
|
| |
|
|
Weeda, E.J.; Roos, G.Th. de; Robbrecht, E.; Adema, F.; Heukels, P.; Holverda, W.. |
Over het vroegere voorkomen van Chenopodium vulvaria L. in Nederland. Naar aanleiding van een recente vondst van Chenopodium vulvaria bij Assendelft schrijft MENNEMA (1977): „Met P. Heukels, die het verspreidingskaartje gereed maakte voor de Atlas van de Nederlandse Flora, ben ik van mening, dat in Nederland alleen Z.-Limburg tot het areaal van C. vulvaria mag worden gerekend”. Hierbij zou ik de volgende kanttekeningen willen maken: C. vulvaria wordt onder de naam Atriplex olida door VORSTIUS (1633) voor de omgeving van Leiden en door BRUMAN (1662) voor die van Zwolle opgegeven. MEESE (1760, p. 15, nr. 113) geeft op: „Overal in Moes-hoven, en aan de weegen”, BRUINSMA (1840, p. 57, als C. foetidum): „bij Harlingen en Leeuward.” Dat deze soort, hoewel... |
Tipo: Article / Letter to the editor |
|
Ano: 1979 |
URL: http://www.repository.naturalis.nl/record/526798 |
| |
|
|
|